In de weken dat ik niet anderszins op pad hoef, ga ik met de Wandelgroep van de Buurtzorg mee. Gewoon even de frisse lucht in en even andere verhalen horen. En lachen. Als een stel Benidorm Bastards nemen we de hele breedte van de weg in beslag. Twee scootmobielers, twee rollator'ers en twee Buurtzorgers. Mevrouw N. van 91, mevrouw Z. van 84, mevrouw R. van 76 en ik, de benjamin van drie dagen 58 jaar. De sfeer is gemoedelijk, er wordt niet geklaagd en er wordt steevast afgesloten met een kop koffie bij de buurtsuper. Bij toerbeurt wordt er op koek getrakteerd.
Als ik thuis weer mijn scootmobiel ontstijg en met knikkende knieën de overstap maak naar de rollator, zie ik door mijn oogharen op straat een vrouw met een rollator staan. Het is de lieve mevrouw met het knoetje, het ronde gezicht en dito bril met wie ik regelmatig een eenrichtingsgesprekje had toen ik nog op de openbare weg heen en weer wandelde.
Ze recht haar rug en lijkt op me te wachten voor een praatje, duidelijk verrast dat ik een scootmobiel gebruik. Ik lach en knik vriendelijk, maar hoe maak ik duidelijk dat ik niet meer de oprit af loop naar haar toe? Ik maak een of ander vaag wanhopig gebaar, waarop ze haar hand heft en aarzelend naar me zwaait. Ze blijft maar zwaaien en ik zwaai maar lachend terug. Wat moet ik nu? Ik ben opgelucht en verdrietig tegelijk als ze uiteindelijk de rollator weer vastpakt en, vermoedelijk teleurgesteld, afdruipt.
Zoon heeft me verblijd met een veiligheidshesje.