Ovenschotel
Alle ingrediënten en benodigde gebruiksvoorwerpen heb ik ruim van te voren klaar gezet in de juiste volgorde. Man heeft gelukkig de groenten al gesneden. Ik moet hem nog vele malen oproepen voor bijstand. Ik krijg de zak aardappelschijfjes niet open. Ik krijg de kluit gehakt niet fijn, de eieren niet uit de dop, laat staan geklutst. De uien- en preisnippers vliegen over de vloer en de geraspte kaas ten slotte strooi ik rijkelijk over het aanrecht in plaats van over de schotel. Als ik geen maatregelen neem, heb ik vandaag mijn laatste ovenschotel gemaakt. Wat een heisa.
Dat scheelt een haar
Ik weet wel dat het vroeg of laat mis gaat, maar ik kan het niet laten. Het moet kennelijk eerst een keer écht mis gaan. De stekker fan de föhn in het stopcontact in de luifel boven de wastafel steken of, nog erger, daar weer uit halen. Bij het losrukken tuimel ik vandaag met snoer en al met mijn bovenlichaam over de wastafel en mijn kop tegen de spiegel.
Ik houd er niks aan over, maar in het vervolg doe ik het vanaf mijn trippelstoel.
Zakdoekje leggen
Ho, nog even een pakje zakdoekjes pakken, denk ik, me omdraaiend. Fout gedacht! De rollator kantelt, ik maak een zweefduik, mijn schedel bonkt tegen de muur en via de wasbak land ik hard op mijn gat. Zoon staat verbouwereerd achter me. Hij heeft mijn val nog kunnen breken, maar niet tegenhouden. Van de schrik stokt mijn spraak in de keel. De vraag waar ik me bezeerd heb, kan ik niet beantwoorden, ik kan alleen wat mal met mijn slappe hansjes wapperen.
Zo te voelen niks gebroken, maar wel last van kop en kont en rug. Zoon haalt de rollator van me af en vraagt of ik naar de trap kan kruipen om me daar bij op te trekken. Ik knik dapper van ja. Maar ik zit waar ik zit en verplaatsen gaat niet. Ik probeer op mijn achterste naar de trap te schuiven maar het heeft geen schijn van kans. Omrollen om op handen en knieën naar de trap te kruipen ontlokt me een schreeuw van pijn. De harde betonvloer is wreed voor mijn eerder al meermaals geblesseerde dijbeen.
Mijn armen houden het op het laatst niet meer en ik laat me neerslachtig achterover op de rug zakken. Rust! Laat me maar! Zoon is onverbiddellijk en zet me opnieuw in zithouding. Hij steekt vervolgens zijn armen onder mijn oksels en probeert vruchteloos de bijna tachtig kilo moeder weer op de been te krijgen.
Ga maar hulp halen, mompel ik ontmoedigd. Zoon geeft echter niet op en doet een ultieme poging me overeind te hijsen. Hij moet het alleen doen: het lukt me met geen mogelijkheid om mee te werken, door de klap ben ik even totaal lamgeslagen. Terwijl ik langzaam omhoog getrokken word, herbeleef ik de val... als het nu maar niet weer misgaat! Dan, eindelijk, voel ik weer grond onder mijn zolen en weet ik me weer veilig.
Als ik Man 's avonds vertel over mijn onfortuilnijke val, reageert hij bezorgd. Over de wasbak die half van de muur is losgerukt.
Afgaan als een gieter
“Zal ik je bloemen even water geven?” “Graag, dat scheelt me weer een uur!” E. lacht een beetje meewarig. Zelfs zoiets onbenulligs als met een gietertje langs je gekoesterde kamerplanten, is een projekt op zich. De volgende keer let ik op de klok tijdens dit ritueel. Gieter niet te vol, anders gaat-ie slingeren en vliegt de inhoud alle kanten op behalve de goeie. Dus steeds weer die he-le-reis-te-rug naar het aanrecht, om bij te vullen. Gietertje op de rollator. Paar metertjes rollen, gietertje op de kast. Drempel nemen, achterstevoor terug, acrobatische toeren om gietertje van de kast te pakken en mee te nemen naar de huiskamer.
Nabij de vensterbank met plantjes een stoel pakken. Stoel naar het venster zien te schuiven en gaan zitten. Met éen hand leunend op rollator of stoel en een zwiebelende gieter met water in de andere hand, schrap zetten, twee of drie planten begieten, opstaan en in omgekeerde volgorde terug naar de keuken om te vullen voor de volgende vensterbank. Het hele gebeuren herhaalt zich een keer of vier, vijf. Het houdt je wel even van de straat.
Maar tegenover E. ga ik wel een beetje af: een uur is overdreven. Het zijn maar drie kwartier.
SMS
Bij mijn middagwandeling tot de tennisbaan (200 meter heen, 200 meter terug), stuit ik op een moeder met twee kleine kinderen. De oudste, een jaar of zes, zeven schat ik, heeft zijn fietsje neergelegd (of gesmeten) en is aan het slootjespringen. Moeder wil vertrekken maar als zoon mij in het oog krijgt, zegt hij: 'toe, nog één keer, voor die mevrouw!'
Ik blijf maar even staan, lach en steek wat knullig een duim omhoog. De jongen bekijkt me aandachtig. 'Mooi weer voor een wandeling, hè,' roept de jonge moeder me toe terwijl ze begint weg te fietsen. Knikken. Schaapachtig lachen. Doorlopen...
'Heeft die SMS?' hoor ik het jongetje vragen. En nog eens: 'mem, misschien heeft die wel SMS!' Het is grappig en ontroerend tegelijk en er ontsnapt een gorgelend geluid aan mijn keel. 'Die is even aan het oefenen,' antwoordt de moeder met een gulle lach in mijn richting. Soms hoef je geen woorden om elkaar te begrijpen.
Rotrits
We hebben genoten van het optreden van het Jeugdorkest en het Jeugdkoor waar onze dochter deel van uitmaakt. Het is tijd om de monumentale Sint-Janskerk in Deinum te verlaten. "Buiten moet je je jas wel aan," zegt Man. Hoe ik me ook wend of keer, ik krijg de jas, die achter over de rolstoel hangt, niet te pakken. Man legt hem dan op mijn schoot en wordt daarna weer afgeleid door een bekende.
Ik wurm mezelf onderwijl half zittend, half staand in de jas. Met knikkende knieën buig ik voorover om de zippers te pakken en de rits inelkaar te zetten. Na een minutenlange worsteling geef ik het op en laat me wanhopig weer in de rolstoel ploffen. Man moet helpen. "Rotrits" moppert hij. Rotziekte! denk ik.
Doekjehoekje
Eindelijk het badkamerhanddoekje verhangen. Altijd met natte handen aan van alles vastklampen om die ene meter naar de handdoek zonder ongelukken te overbruggen - ik was er helemaal klaar mee. De nieuwe plek scheelt vast wel vijf minuten strompelen per dag; per week al gauw een halfuur. Ben heel tevreden over mezelf.
Vergelijkend onderzoek
Onder de maaltijd vertelt Man over een ernstige zieke kennis, die nu zo zwak is dat ze niet eens meer een natte badjas uit de wasmachine kan tillen. ‘Jee, niet best, wat erg voor haar’, beaam ik. En van binnen vraag ik me somber af of ik het zelf eigenlijk wèl zou kunnen. Natte spijkerbroeken bijvoorbeeld kosten al zoveel moeite dat ik er niet eens meer aan begin om ze uit de machine te trekken. Mijn jassen krijg ik al maanden niet meer aan de kapstok.
De kennis blijkt nog maar vier minuten te kunnen lopen, dan moet ze gaan zitten rusten. ‘Ja, vreselijk. Groet haar van me.’ Na eten besluit ik stiekem (want toch wat zelfzuchtig) de proef op de som te nemen met mijn standaard-loopje. Deze wandeling naar de naastgelegen tennisbaan en terug is tegenwoordig mijn tax. Dat is precies 400 meter.
Ik zet de Strava-app aan en vertrek vol goede moed. Onderweg moet ik toch liefst zeven keer pauzeren om op adem te komen. In deze korte pauzes gun ik de arm- en beenspieren de tijd om te ont-krampen. Opladen voor de volgende etappe van 50 meter! De app vertelt me nadien dat ik tien minuten over die 400 meter heb gelopen met vijf minuten rusttijd. Niet slecht, toch?