Na driemaal een spuit bij de huisarts, driemaal bij de revalidatiearts, twee keer bij een orthopeed en twee keer een injectie onder echogeleiding, onderga ik bij de pijnpoli nog één laatste infiltratie van de slijmbeurs in mijn rechterheup. Eerst lig ik me een uur lang te vervelen onder een deken in een ziekenhuisbed, voor ik eindelijk door twee dames naar de plaats van handeling gerold word. Man is mee als mijn spreekbuis, maar als de zusters zeggen dat hij wel mag blijven zitten, interpreteert hij dat als niet mee mógen. En hij blijft zitten. Ik protesteer; ik heb immers steun en ondertiteling nodig? Dáár is-ie juist voor mee.
Waarom makkelijk doen als het moeilijk kan?
Als de ziekenhuismedewerksters vragend van mij naar Man kijken en terug, zegt hij: “ze is bang dat jullie haar niet verstaan.” De dames begrijpen er niks van, Man is niet erg behulpzaam en ik krijg er reuzestress van. Ga nou gewoon mee! Ze besluiten dat Man beter wel mee kan gaan, “dan is mevrouw rustiger”. Dat schiet me in het verkeerde keelgat. Ik sputter tegen dat ik rustig bén, maar dat ik Man mee wil voor de ondertiteling en dat ik ervan schrik dat hij het vertikt, of het nu gespeeld is of niet.
Ze verstaan er geen jota van, en gaan me nog geruststellend toespreken ook. Dat het niet lang duurt, dat ik het kan zeggen als het pijn doet en ze leggen een hand op mijn hand met de woorden “wij zijn bij u en uw man ook, het komt goed, hoor”.
Goed bedoeld natuurlijk, maar ik ontplof inwendig. Strijden tegen dit soort misverstanden is zinloos. Ik moet erin berusten dat ze denken dat ik de prik eng vind en dat Man er met zijn dwarse grap ongestraft mee wegkomt.
Grrrrrrrrrr!
Er wordt gevraagd of ik op mijn zij wil gaan liggen. Dat lukt gewoonlijk alleen met een papegaai of vanuit zithouding, dus ik vraag of ze het hoofdeinde omhoog willen doen. Met mijn toegevoegde gebaren begrijpen ze dat ik overeind wil. Ik draai braaf en word overladen met onnodige complimentjes; ik wil, nu ik eenmaal op mijn zij lig, wel graag het hoofdeind weer omlaag hebben anders verandert mijn ruggegraat in een wokkel.
Mijn ongemakkelijke, verkrampte houding wordt ook weer als angst uitgelegd en ik kijk wanhopig naar mijn woordvoerder - omláág dat hoofdeind! -, die godzijdank begrijpt dat ik nu weer gewoon plat moet liggen. “Dat bedoel ik nou,” mopper ik tegen iedereen de kamer.
Als de spuit wordt gezet hoor ik van alle kanten dat ik het goed doe. Ja wát nou ‘goed doe’, alsof ík iets doe. Ik ben nog steeds opstandig en zij lijken te denken dat ik angstig ben. Een van de zusters komt naast me staan en legt tot mijn ergernis bij wijze van geruststelling haar hand op mijn arm. Ze staat precies in mijn blikveld want ik ben de echobeelden op de monitor aan het volgen. Ik span mijn spieren aan zodat ik, net over haar arm heen, de beelden kan zien van de naald die langzaam beweegt in de richting van een zwarte vlek, de slijmbeursontsteking. Alsof ze bang is dat ik zal weglopen, drukt de zuster de arm waarmee ik me probeer op te richten om het beeldscherm te kunnen zien, steviger op het bed. Aaargh!!
Zo moet een onschuldig veroordeelde zich voelen; die onmacht om mensen ervan te overtuigen dat ze het bij het verkeerde eind hebben en dat ze je een fout etiket opplakken. Ik ben diep gegriefd.
Draaideur
Als de spuit is gezet - stelt dus helemaal niks voor -, krijg ik koffie en een kwartier later kunnen we eindelijk weer gaan. Man rijdt zoals altijd idioot hard met de rolstoel door de ziekenhuisgangen en ik maak een video-opname tijdens de race. Die hiernaast versneld wordt weergeven, om even eerlijk te zijn...
In de draaideur bij de uitgang aangekomen stop ik de opname. Man moet eerst nog de parkeerkosten voldoen bij de automaat. Terwijl ik de smartphone in mijn tas stop, bemerk ik dat ik helemaal niet stil sta; sterker nog: ik kruis als in een film, tussen de geparkeerde auto's door, de taxibaan. Ik rol regelrecht op een stilstaand taxibusje af! Bliksemsnel taxeer ik mijn kansen: remmen aantrekken betekent abrupte stilstand, met het risico dat ik gestrekt op de taxibaan tuimel. Het laten aankomen op een botsing met het busje? Dat moet dan maar, want het gaat te snel om nog in te grijpen.
Op het laatste shot van het filmpje is het busje te zien, en direct links daarvan de precies op die plek niet afgeschermde afgrond naar de gracht. Rechts de parkeerautomaat.
Ik steek mijn handen uit naar het busje en vang zo min of meer de klap op. Een beetje onthutst kijk ik om me heen of iemand überhaupt iets heeft meegekregen van dit incident. Het is Man zelf die een sprintje getrokken heeft en me redt. Hij mompelt iets in de trant van “ik dacht dat het hier vlak was.”
Zittend tegen de achterkant van het busje besef ik opeens dat ik niet nog een paar centimeter naar links had moeten rollen. Dan was ik linea recta de ziekenhuisgracht in gegaan. Jammer eigenlijk dat ik de filmcamera net te gauw uit zette. “Niks gebeurd,” roept Man opgewekt. Met hem niet nee.